Vorig weekend het Titicacameer bezocht. Magnifiek!! Zo mooi, weids, glinsterend, rustgevend. Een heel weekend lang hebben we op het meer dat op de grens tussen Peru en Bolivië ligt gevaren, gewandeld, gegeten, gedanst. Met een nachtbus vertrokken we vrijdagnacht richting Puno. Ik helaas een uur later en alleen zonder de andere 7 meisjes, want – o wee – mijn zetel werd dubbel geboekt. In plaats dat de alleen reizende ploert die op ‘mijn’ stoel zat van bus wisselde, neen, ik mocht in mijn uppie afdruipen. Om 5u in plaats van om 4u ’s morgens zette mijn vriendelijke taxichauffeur me af aan het hotel in Puno, waar we twee uur later alweer aan het ontbijt dienden te verschijnen. De ploert die blijkbaar toch niet alleen maar met ons meereisde (oh nee!), had nog het lef op te merken dat ie elk woord (meer dan vijf kunnen het er niet geweest zijn) dat ik tijdens het ochtendlijke inchecken met de hotelreceptionist had gewisseld kon verstaan vanuit zijn bed op het – jawel – derde verdiep. Het kwam tussen ons niet meer goed dat weekend.
Maar het weekend was zoals ik al zei meer dan geslaagd. De zaterdagmorgen bezochten we de drijvende rieteilanden waar een hele gemeenschap vissers op leeft. De dikke pak riet waarop hun huizen en scholen (met riet) werden gebouwd, wordt laag per laag vervangen. Hun boten waarop ook wij es mochten varen, zijn gemaakt van riet en gerecycleerde petflessen. Energie halen ze, meer dan mee met hun tijd, uit zonnepanelen! Grappig om te zien hoe een zo primitieve gemeenschap die leeft van verse visvangst op zo’n moderne manier in z’n energie voorziet. In hun rieten huisjes vind je geen douche, geen stromend water, maar wel dvd-spelers.
Van daaruit moesten we – naar mijn mening veel te vroeg – alweer vertrekken naar het volgende eiland, zo’n drie uur varen van de Uros eilanden vandaan. Op het eiland Amantani, waar we de nacht zouden doorbrengen, werden we opgewacht door twee lokale zusjes, onze gastvrouwen voor het weekend. Puffend en zwetend liepen we alle acht de berg naar hun huisje op. De kamers waren meer dan in orde, ons bed was gemaakt van … riet ;-). De badkamer had een douche en een lavabo, maar geen stromend water (we hadden genoeg flessenwater mee gebracht). Het toilet moesten we het hele weekend manueel doorspoelen door een emmer water in de pot te zwieren. Wat de ene al beter kon dan de andere. Haha.
Op Amantani beklommen we – nadat we ons per drie in de slaapkamers geïnstalleerd hadden (en dus geen douche hadden genomen ;-)), samen met onze grappige gids de hoogste berg op het eiland, de Pachatata. Weeral puffen en zweten, maar het was het meer dan waard, want van op het topje van de berg kregen we een magnifieke zonsondergang te zien, die recht uit een drie-D-tekenfilm leek te komen. De kleuren, de lichtinval op de bergen, op het meer was echt prachtig. De techniek staat ook op bergtoppen voor niets, dus berichtje naar het vriendje getypt ;-). Was ie d’er maar bij geweest. Oooh.
Na al dat zwoegen was het tijd voor het diner, door de gastvrije en altijd goedlachse zusjes samen klaargemaakt in de meest primitieve keuken die ik ooit heb gezien. Het was eigenlijk niet meer dan een hutje, maar de talrijke potten pruttelden op de kolen, en het was gezellig. Eerst quinoa soep (Peruaans graan, heel voedzaam, ziet er een beetje uit als kaviaar) en daarna een bord vol … patatten. Peru gaat er prat op over wel 5000 soorten aardappelen te beschikken, waarvan wij er een luttele zes à zeven op ons bord kregen. Gele, paarse, oranje patatten. Lekker. Met wat boter was het echter nog beter geweest. Gelukkig hadden we verse mora-kruidenthee om onze droge mond en het gegiechel mee weg te spoelen.
Na de versterkende patatten werden we in Peruaanse rokken en bloezen gehesen en ging het richting plaatselijke dancing, waar een bandje op gitaren en panfluiten tokkelde en blies. Samen met een horde (Hollandse!) toeristen werd er gedanst, gehuppeld en gelachen dat het een lieve lust was. De plaatselijke vrijgezellen waren natuurlijk maar wat blij met de komst van acht buitenlandse meiden en gunden ons geen vijf minuten om langs de kant uit te blazen. Na twee uur rondjes draaien konden we dan toch ontsnappen en vluchtten we met onze zaklampen in het pikdonker door de velden naar ‘ons’ huis. Onder vijf dekens en op een keihard (duidelijk geen riet of stro hier!) kussen vielen we in slaap.
De zondagmorgen kregen we zowaar dikke pannenkoeken bij het ontbijt, wij blij (geen patatten!) en toen moesten we ons haasten naar de boot voor een nieuwe tocht op het gigantische meer. Ik vulde nog vlug het lege Niveapotje van onze gastvrouw bij, we schonken haar de rijst en blikjes tonijn die we hadden meegebracht, kochten nog vlug een sjaal en een paar handschoenen van haar (ik heb twee rechterhanden gekocht zo zou ’s avonds blijken, zucht) en sprongen op onze boot. Op naar het volgende eiland, Taquile, waar de mensen allemaal goedgemutst zijn. Letterlijk dan. Kleine meisjes dragen bruin in hun lange mutsen, kleine jongens zwart. Vrijgezellen dragen rood met witte mutsen, getrouwde eilandbewoners dragen enkel rode mutsen. Mannen maken er de trouwjurken voor hun bruiden, versierd met riemen waarvoor ze het afgesneden haar van die bruiden gebruiken! Elk eiland op het Titicacameer heeft zo zijn eigen gebruiken en tradities. Heel vreemd maar sympathiek. Na een steile wandeling op het eiland arriveerden we in het restaurant waar we konden kiezen tussen forel of omelet. De keuze voor vers gevangen forel was rap gemaakt. Overheerlijk, zeker van op het hooggelegen terras met uitzicht over het reuzegrote meer.
Na alweer een paar uur varen kwamen we dan weer aan in Puno, waar we ’s avonds – allemaal samen dit keer – de nachtbus zouden nemen richting Cusco, waar we tegen de ochtend zouden aankomen. Ook in Puno niets dan straatverkoop, zoals overal in Peru. Jassen, truien, mutsen, kousen, lamaatjes, schaapjes, oorringen en armbanden in alle kleuren, maten en vormen. Toen we in de zon een ijsje verorberden op het centrale pleintje voor de kathedraal werden we overspoeld door verkoopsters die ervan overtuigd waren dat we dringend een muts, sjaal of nieuwen hoed nodig hadden. Na al dat verkoopgeweld vluchtten we een restaurant binnen, waar we voor het eerst (maar wat mij betreft zeker niet voor het laatst) alpaca (de kleinere, dikkere versie van de lama) uit de menukaart kozen. Het vlees ziet eruit als varkensvlees, maar smaakt eerder naar rundvlees, zo werd unaniem besloten. De moeite waard om es te proberen!
En dat was het dan wat vorig weekend betreft. Volgend weekend Machu Picchu! Tot de volgende!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten